Een half jaar geleden trok ik naar Peru om Machu Pichu te zien voor ik veertig zou zijn. Op vraag van De Zondag schreef ik dit verslag.
Machu Picchu. Hoge bergtoppen. Nazaten van de Inca’s in felgekleurde poncho’s en vrouwen met bolhoeden. Wie de clichés over Peru kent, heeft bijna het gevoel dat hij er al eens is geweest. Toch is dat maar de helft van het verhaal. Het Zuid-Amerikaanse land is er één van felle contrasten.
Een krijsende baby. De waarschuwingen aan pedofielen op de luchthaven van Lima. Het terreurverleden van Peru met zijn aanslagen door Het Lichtend Pad. De onrust en drukte van een vreemd land. Buiten horen we knallen en opgewonden geschreeuw en alles versmelt zich met alles. Dit heet een fikse voedselvergiftiging, en we liggen ijlend in een aftands hostelkamertje in het kleine stadje Ica. Uiteindelijk zal het niet meer dan vuurwerk en een stevig verkiezingsfeest blijken, maar héél even overwegen we om schuil te zoeken onder ons bed.
Ook dat is Peru dus: want het land mag dan een gastronomisch paradijs zijn, dat grossiert in lekkernijen als gebraden hamster (jawel; een topper) of alpacabiefstuk, voor het streetfood waar je bijna over struikelt let je toch beter iets meer op. We hebben ons die paar empanada’s in Lima nog lang beklaagd. Maar ceviche, een typisch Peruviaanse bereiding waarin vis koud gegaard wordt in een mengeling van citroensap en wijn, is dan weer wél heerlijk fris als lunch, wanneer de zon in het zenit staat.
Mummies
Dat ons verhaal in het minuscule Ica start , en niet in de hoofdstad, is overigens geen toeval. Hoewel Lima zijn verleden in de Spaanse kolonisatie heeft, laat de grootstad geen beklijvende indruk na. Natuurlijk is het centrum rond de Plaza de Armas sfeervol, maar de kathedraal uit 1535 blijkt bij ons bezoek aan de stad hermetisch gesloten, en veel andere bezienswaardigheden zijn er niet. Als toerist kun je dus net zo goed meteen verder het binnenland induiken. En dan is Cusco natuurlijk de evidente bestemming.
Toch kan het geen kwaad om even een ommetje langs Nazca te maken om de eeuwenoude, mysterieuze geogliefen, waarvan sommige zelfs meer dan honderd meter lang zijn, te bekijken. Nog steeds weten we weinig over de beweegredenen van de toenmalige bevolking om in de ruwe woestijnbodem metersgrote dierentekeningen achter te laten. Geen wonder dus dat je eigenlijk maar op één manier een overzicht kunt krijgen: door het luchtruim te kiezen. Op het vliegveld van het stadje zijn er meerdere bedrijfjes die een vlucht van een half uur over het gebied aanbieden.
Al is bewonderen zelfs dan niet evident. “De Walvis” en “De Astronaut”, de eerste twee tekeningen, ontgaan ons, want het duurt even voor je doorkrijgt hoe je precies moet kijken om ze te onderscheiden. Eenmaal je ogen zijn aangepast bewonder je wel degelijk “De Kolibri” en de andere iconische afbeeldingen.
Indrukwekkender echter, is het mausoleum van het Nazcavolk dat u in het dorpje Chauchilla vindt: oog in oog staan met de levensechte overblijfselen van mensen die meer dan duizend jaar geleden leefden, blijft een beetje ongemakkelijk, maar net zo fascinerend. Let overigens op dat u de gebaande paden blijft volgen, want aan de botten die uit de grond steken te zien, stikt het daarbuiten van de nog niet opgegraven mummies.
Te voet naar Machu Picchu
De klassieke Europese toerist krijgt pas in Cusco het gevoel een stad van betekenis te zien. De voormalige Incahoofdstad zelf strekt zich met zijn kleine straatjes en trappen uit over de bergflanken die de kern omringen; vooral ’s nachts levert dat dankzij de straatverlichting een erg pittoresk zicht op. Er is een boeiend museum gewijd aan Machu Picchu en verschillende Zuid-Europees aandoende kerken, maar vooral is er het indrukwekkend kathedralencomplex, waar in het overdadig rococogehalte van de vele altaren en kapellen de onmetelijke rijkdom van het koloniale Spanje tot uitdrukking komt.
Gelegen op 3400 meter is Cusco meteen ook de perfecte uitvalsbasis voor een bezoek aan de ruïnes van Machu Picchu, een goeie honderd kilometer verder. Rond de Plaza de Armas (werkelijk elke stad hier heeft er één) struikel je over de toeristische bureaus die je allerhande tours en trips aanbieden. Maar wie zijn reizen ook maar een beetje serieus neemt, kan natuurlijk slechts op één manier naar die topper onder de nieuwe wereldwonderen: te voet.
De klassieke Inca Trail is daarbij de evidente optie, maar wij opteren voor de minder overbevolkte Salkantay Trek. Sinds de Peruviaanse overheden het aantal passanten op de trappen van de Inca Trail beperkt tot vijfhonderd per dag, zit deze alternatieve route aardig in de lift, en als we onze gids Eber mogen geloven is ie ook mooier en aangenamer.
We zijn geneigd hem te geloven. Met zijn tachtig kilometer en grote hoogteverschillen is de Salkantay Trek voor een ongeoefende rugzaktoerist als ons — overweight and out of date — nét aan de goeie kant van pittig; uitdagend maar niet ondoenbaar. Al is het van belang om de juiste touroperator te kiezen: in Cusco zijn meer dan tweehonderd bureautjes actief, en niet elk daarvan staat voor een duurzame benadering van het bergtoerisme, laat staan dat ze hun dragers en gidsen een eerlijk loon betalen. Ook wij worden nog voor het begin van de tour alvast gewaarschuwd dat we onze begeleiders aan het einde van de trip gerust van wat extra drinkgeld mogen voorzien bovenop de pittige vijfhonderd euro die de vijfdaagse — bezoek aan Machu Picchu incluis — al kost.
Door het regenwoud
De Salkantay Trek is het echter meer dan waard. Al op de eerste dag ontvouwt zich een Andeslandschap dat zijn gelijke nauwelijks kent. Terwijl we van het dorpje Mollepata naar onze eerste stopplaats trekken, passeren we watervallen, kolkende riviertjes, en een rijkdom aan wilde bloemen en fruit. ’s Namiddags maken we een excursie naar de berg die achter de sfeervolle kampplaats oprijst. Anderhalf uur lang bijt de steile helling nijdig in onze kuiten, maar wanneer de laatste bocht is gerond, krijgen we een adembenemend zicht op het Humantaymeer; een bijna azuurblauw bergmeer waarachter een imposante gletsjer omineus kraakt. Het water blikkert ijskoud, maar toch trekken enkele durfals hun kleren uit. IJsberen in Peru; het is natuurkundig niet helemaal correct, maar het dwingt respect af.
Wie in de bergen trekt, heeft afdoende voedsel nodig en dat weten ze bij touroperator Salkantay.org. De koks serveren dan ook royale porties koolhydraten, maar slagen er in om in deze primitieve omstandigheden toch heerlijke maaltijden te bereiden. Voldaan zoeken we onze tent op. Dit zou een koude nacht moeten worden — we zijn gewaarschuwd voor temperaturen tot onder het vriespunt op deze hoogte — maar El Niño is ons genadig: het wordt niet minder dan elf graden, wat in ons tentje perfect overleefbaar is.
Dag twee is er een om de schapen van de bokken te scheiden. Tien uur zullen we vandaag wandelen, en daarbij wordt meteen vier uur lang geklommen naar de Salkantaypas die ons op 4600 meter rond de gelijknamige bergtop (6264 meter hoog) brengt. Het vraagt meer dan een beetje doorbijten, maar wie ons kent weet dat opgeven niet ons woordenboek staat. En het klinkt misschien vreemd, maar het is de zes uur durende afdaling over hobbelige keien nadien die het meest op het lijf werkt. Onze kop er af als onze kniegewrichten niet twintig jaar ouder zijn geworden op één namiddag.
Het pad naar beneden brengt ons van de kale berglandschappen naar het nevelwoud dat de lagergelegen gebieden begroeit. Wanneer we eindelijk onze slaapplek voor de nacht bereiken, raken we zelfs de grenzen van het regenwoud: het is te zien aan de explosie van kleur die ons begroet, en die ene slang die plots ons pad kruist.
En daarmee zit het zwaarste er op. De volgende ochtend dalen we in een nevelige regenbui zes uur lang verder af door het regenwoud om ’s namiddags te verpozen in de warmwaterbronnen van Santa Teresa. Pas de volgende middag wordt er verder gewandeld; een gemakkelijke, bijna vlakke tocht langs de spoorlijn tot in Agua Calientes, het dorp aan de voet van Machu Picchu. Het harde werk is gebeurd; morgen mogen we opnieuw toerist zijn.
Een bos van selfiesticks
’s Anderendaags blijkt het oude zomerverblijf van de Incas de inspanning van de voorbije dagen waard te zijn. Weinig ruïnes maken meer indruk dan deze volledige stad, gedrapeerd als ze ligt over een bergkam, tussen twee pieken in. Zijn hier woorden voor? Nauwelijks. Wie vervolgens het panorama rondom in zich laat doordringen blijft helemaal sprakeloos achter; wat een decor, wat een plek! We worden er bijna stil van, maar in deze toeristische omgeving is dat toch verloren moeite: het gekwetter omringt ons, we moeten waden door een woud van selfiesticks. Historische pracht krijg je niet te zien zonder vervelende neveneffecten.
Het maakt niet uit. Luttele tientallen meters verder is het al veel rustiger wanneer we richting de hoogtevreesopwekkende “Inca Bridge” wandelen. Sommige offers breng je met plezier, en Machu Picchu is best wat toeristisch gedrom waard. Of een voedselvergiftiging.